Gemeente van Jezus Christus,
vrienden van G’d,
Om een of andere reden heb ik het nodig
om te herhalen wat ik vorige week en de week daarvoor
ook al heb gezegd.
Waarom luisteren we naar woorden uit de Bijbel –
om het even in welke taal.
Ik houd het erop dat wij dat doen
omdat we verlangen te weten wie G’d is –
of, met woorden van Huub Oosterhuis:
“Hoe dorsten wij te weten wie Gij zijt”.
Wij lezen en luisteren met een verlangen
om G’d te kennen,
een verlangen naar een vermoeden
wie G’d is.
Dat zoeken naar G’d is iets wat we samendoen.
Het is een van de redenen waarom we vandaag, nu,
bijeen zijn gekomen.
Nu ben ik weliswaar vrijgesteld om een groot deel van mijn leven
aan die zoektocht te besteden –
maar het zoeken blijft iets wat wij samendoen,
het blijft iets gezamenlijks.
Ik wil dat benadrukken, dat samen.
We hebben elkaar nodig.
We kunnen elkaar inspireren en stimuleren.
We kunnen elkaar bemoedigen en opvrolijken.
Dat samen wil ik ook benadrukken
om aan te geven dat niemand alleen de wijsheid in pacht heeft.
Dat geldt – vanzelfsprekend – ook voor mij.
Ik deel met jullie wat ik gezien en gehoord heb
maar ik sluit nooit uit dat ik het niet goed begrepen heb –
sterker, dat ik het verkeerd begrepen zou kunnen hebben.
En als dat het geval mocht zijn,
dan vind ik het een geruststellende en troostrijke gedachte
dat we sámen zoeken,
en dat jullie of jij mij aanspreken op wat ik heb gezegd,
of dat nu gaat over wat ik in de kerstnacht heb gezegd
of wat ik vandaag ga zeggen,
zodat we het erover kunnen hebben met elkaar.
Als geloofsgemeenschap zoeken wij G’d,
dat doen we samen:
we helpen elkaar.
Ik doe even een stapje terug.
We luisteren naar de woorden uit de Bijbel
om G’d te leren kennen.
We lezen de Bijbel niet als een natuurkundeboek:
de Bijbel is niet geschreven
om – bijvoorbeeld – uit te leggen wat de zwaartekracht is
want de Bijbel is geschreven om te onthullen wie G’d is.
We lezen de Bijbel ook niet als een geschiedenisboek:
de Bijbel is niet geschreven
om – bijvoorbeeld – uit te leggen wie Nebukadnezar was
want de Bijbel is geschreven om te onthullen wie G’d is.
We lezen de Bijbel ook niet als een nationalistisch manifest:
de Bijbel is niet geschreven
om – bijvoorbeeld –
uit te leggen dat een bepaalde groep
recht heeft op een stuk grond
en op die grond daarom
een andere groep mag uithongeren en doden –
want de Bijbel is geschreven om te onthullen wie G’d is.
Lang, veel té lang, heeft het mij aan moed ontbroken,
ben ik laks en laf geweest
om mij uit te spreken over de kwestie Palestina/Israël.
Té lang heb ik deze kwestie als te ingewikkeld beschouwd
om mij erover uit te spreken, om partij te kiezen –
en dus deed ik het zwijgen ertoe.
Maar onrecht staat geen zwijgen toe.
En dus –
als Jeremia profeteert
dat G’d de Israëlieten die in ballingschap leven
terug zal laten keren naar Jeruzalem
wat betekent dat dan vandaag?
Om het kort te houden meen ik in elk geval te weten
wat het niet betekent:
Het betekent niet
dat op grond van deze en andere Bijbelteksten
Israëlieten vrij spel menen te krijgen
om in Jeruzalem of waar dan ook
andere volken, niet-Israëlieten, Palestijnen,
onrecht aan te doen,
zozeer zelfs dat hen het leven onmogelijk wordt gemaakt.
Omdat de Bijbel zich hiervoor niet leent,
hiervoor niet geleend mág worden –
want de Bijbel is niet geschreven
om met die Bijbel in de hand
mensen, om het even wie, het leven onmogelijk te maken –
want de Bijbel is geschreven om te onthullen wie G’d is.
Juist vanwege deze eigenaardigheid van de Bijbel
dienen – zo meen ik – lezers altijd in het achterhoofd te houden
dat er niet staat wat er staat.
Het Bijbelse Jeruzalem is dan ook niet het Jeruzalem van vandaag.
Daar geloof ik niets van.
Als Jeremia het over Jeruzalem heeft
dan bedoelt hij daar niet mee te zeggen
alsof G’d een bepaalde geografische voorkeur heeft,
alsof G’d – bij wijze van spreken –
liever in Groningen woont
dan in Limburg of Zeeland of waar dan ook.
Of –
alsof G’d een voorkeur zou hebben voor de Zwitserse bergen
in plaats van de Franse Rivièra.
Het Jeruzalem waar Jeremia het over heeft
is de stad waar G’d wil wonen –
Jeruzalem is de G’dsstad.
En die stad is niet gebouwd op een speciaal, uniek stukje aarde.
En die stad is ook niet in de hemel –
wat je je daar ook bij voor wilt stellen.
Jeruzalem is daar waar gerechtigheid heerst.
Jeruzalem is daar waar mensen zorgzaam met elkaar omgaan,
ongeacht verschillen in achtergrond, cultuur en afkomst.
Jeruzalem is daar waar een schuilplaats wordt geboden
aan zwakken en vreemdelingen.
Daar wil G’d blijkbaar wonen.
En dát zegt iets over wie G’d is.
G’d is een bondgenoot van armen en zwakken,
van mensen die worden onderdrukt –
die onrecht worden aangedaan.
Trouwens, in Bijbelse visioenen
is Jeruzalem zo groot
dat het de hele aarde omvat –
en geen Bijbellezend mens zal daar raar van opkijken
want G’d laat zich van begin tot eind kennen
als G’d van de hele wereld en
als G’d voor alle mensen en al wat leeft.
Dat G’d geen mensen, geen bevolkingsgroepen uitsluit
maar alle mensen, ongeacht, insluit
blijkt volgens mij uit de opdracht die Jeremia doorgeeft
aan de ballingen in Babel.
Daar, als minderheid in een wereld die hen vreemd en vijandig is,
wordt hen niet opgedragen
om zich terug te trekken achter hoge muren,
om zich af te zonderen in hun veilige huizen,
om daar rustig te wachten,
af te wachten, tot betere tijden aanbreken.
Dus geen stil maar, wacht maar,
alles komt wel weer een keertje goed.
Jeremia houdt de ballingen voor
om niet in een hoekje te gaan zitten te kniezen
over vroeger, over hoe toen alles beter was,
en mooier en succesvoller
en om elkaar zo gezamenlijk een depressie in te praten
met al die herinneringen aan wat was en niet meer is.
Hij zegt hen daarentegen aan om eropuit te gaan,
niet met duvel en geweld,
niet om de tegenstanders op andere gedachten te brengen,
hij predikt geen revolutie,
de opdracht luidt niet om alle Babyloniërs te bekeren.
En hij vraagt van hen ook niet het tegenovergestelde,
om te vergeten waar ze vandaan zijn gekomen,
om zich maar geheel en al aan te passen,
om hun gelovige eigenheid op te geven.
Jeremia draagt hen eenvoudig op om het gewone leven te leven.
Huizen bouwen, tuinen aanleggen, trouwen, kinderen krijgen,
zich in te zetten voor maatschappij en samenleving,
ervoor te zorgen dat men niet kwaad maar goed van hen spreekt.
Gewoon leven in die vreemde en vijandige wereld –
omdat G’d ook dáár G’d is,
G’d van de hele aarde en van alle volken, van alle mensen.
Want als je weet dat je van deze God bent,
dan weet je dat je er voor de wereld bent –
zelfs voor Babel, dat wil zeggen,
voor de wereld op zijn ergst.
En hoe ben je er dan voor de wereld?
Door te bidden –
voor Babel – dus voor je vijanden.
En door vrede voor en met hen te zoeken.
Deze woorden klinken in onze oren net zo belachelijk
als in de oren van de Israëlieten destijds en nu.
Maar waar geen vrede heerst, daar heerst onrecht.
En onrecht staat geen zwijgen toe maar vraagt, eist,
van de gelovige om te bidden.
Bidden is niet goedkoop.
Bidden is nooit vrijblijvend.
Bidden is geen afschuiven op G’d –
maar aanschuiven bij G’d.
Bidden is met God meedoen
en vanuit G’d verantwoordelijkheid nemen.
Bidden is samenwerken met G’d –
als bondgenoten.
Bidden is actief,
hopen dat er nog wat aan te doen is –
en er dus iets aan doen – zonder meer.
Hoop is het geloofsvertrouwen
waardoor je doet wat goed is
ongeacht het resultaat.
In deze zin schetst Jeremia in zijn brief
een weg van hoop:
bidden en werken aan vrede.
Vrede is daar
waar mensen het in alle opzichten goed met elkaar hebben.
Wat betekent dit alles kort en goed,
voor ons hier en nu:
Dat wij bidden en werken aan vrede in kerk en samenleving.
Dat wij onszelf daarbij niet overschatten
maar ook niet onderschatten:
wij doen wat we kunnen doen
ongeacht het uiteindelijke resultaat.
Wij zijn een soort proeftuintje in dat Jeruzalem,
die wereldstad van G’d:
Wij zijn een vredelievende, gelovige werkgemeenschap
midden in de wereld waarin wij nu leven –
wij kijken elkaar en anderen aan zoals G’d ons aankijkt
en behandelen de schepping als G’ds eigen levenswerk.
Laten we blijven bidden,
het goede blijven doen
en blijven zoeken naar G’d –
samen.
Amen.