top of page

1 Petrus 2,16-17; 3,1-13

Gemeente van Jezus Christus,

vrienden van G’d,


Naar aanleiding van wat we gehoord hebben uit de brief van Petrus wil ik vandaag drie punten belichten.


1.


Misschien nog wel sterker en meer dan vorige week roepen die woorden van Petrus weerstand op.

En dat is om meerdere redenen niet verwonderlijk want Petrus vervolgt zijn redenering.

Eerst houdt hij zijn lezers voor om zich te onderwerpen aan keizers en andere heersers. Dan vraagt hij aan slaven om onderdanig te zijn aan hun meesters. En vandaag horen we dat hij vrouwen vraagt zich te onderschikken aan hun mannen.

De exegetische verklaring voor al deze oproepen is een en dezelfde.

Petrus vraagt zijn geloofsgenoten om zich aan te passen aan het heersende Grieks-Romeinse sociaal systeem. Aan de gewoonten waarin burgers onderworpen waren aan Rome, slaven aan hun meesters, vrouwen aan hun mannen.

Petrus zou zijn oproep waarschijnlijk niet hebben gedaan als daartoe geen aanleiding zou zijn geweest.

Bekend is dat in de eerste christelijke gemeenten grote aantallen vrouwen en slaven zich bekende tot het christendom. En dat betekent ook dat vrouwen en slaven in deze gemeenschappen publiekelijk een andere, meer vrije positie hadden dan in de openbare en huislijke sociale orde.

Bekend is dat om deze reden christelijke gemeenschappen in kwaad daglicht stonden.

Het zou best zo kunnen zijn dat ook de gemeenschap aan wie Petrus zijn brief richt bloot staat aan die laster.

Petrus vraagt zijn geloofsgenoten om zich aan te passen om vooral geen aanstoot te geven, om christenen niet in een kwaad daglicht te zetten, om te voorkomen dat christenen beticht zullen worden

van onrust stoken, lieden die de gevestigde maatschappelijk orde verstoren.

Het risico van dat orde verstorende gedrag was toen misschien nog niet eens zozeer gevaarlijk – dat zou later pas komen – maar het was naar Petrus’ inzicht vooral antireclame voor het Evangelie van Jezus.

In plaats van mensen voor het geloof te winnen, zouden ze met hun opstandige gedrag mensen afschrikken, afstoten om te geloven.

Kort en goed zou je samen kunnen vatten dat Petrus met zijn oproep om zich te schikken een missionair motief had: hij hoopte dat christenen door hun gedrag mensen zouden aantrekken om te geloven – te leven volgens de boodschap van Jezus.


2.


Nu kent wetenschappelijke exegese of bijbeluitleg meerdere methoden.

Een van meest bekende en wijdst verbreide methode is de zogenoemde historisch-kritische methode. Kort en goed beoogt die methode om de Bijbeltekst in de oorspronkelijke context te verklaren.

Wat kort door de bocht: wat door mij zojuist is verteld zou als voorbeeld van deze methode gezien kunnen worden.

Naast deze methode zijn er echter nog tal van andere manieren om Bijbelteksten te verklaren.

Een van de andere manieren is de zogenoemde hermeneutische methode. Die methode houdt grofweg in dat bestudeerd wordt op welke manier een Bijbeltekst door lezers is geïnterpreteerd en toegepast, welke invloed de tekst heeft gehad op het denken en handelen van mensen, of, hoe een tekst heeft bijgedragen aan sociale of politieke ontwikkelingen.

En deze hermeneutische methode werpt een ander licht op onze Petrustekst.

De oproep van Petrus om zich te onderwerpen aan keizers, slavenhouders en mannen en die onderwerping op te vatten als een weerspiegeling van het lijden van Jezus, heeft minstens deze volgende twee uitwerkingen gehad.

Het heeft ertoe geleid dat sociaal maatschappelijk onrecht, geweld, misbruik en onderdrukking, langer in stand is gebleven omdat dit onrecht niet weersproken werd maar werd geaccepteerd – al dan niet noodzakelijk of gedwongen – en dat daardoor, later in de tijd, dat onrecht zelfs Bijbels, christelijk, werd gerechtvaardigd.

Belangrijker – het heeft ertoe geleid dat de onderwerping van slaven en van vrouwen werd verheerlijkt, door die te spiegelen aan dat lijden van Christus, waardoor onderwerping als christelijk ideaal rolmodel voor vrouwen werd gepredikt en geprezen.

Maar, zo schrijft de nieuw-testamentica, Kathleen Corley ergens, de werkelijkheid is dat onderwerping of opoffering niet tot overwinning leidt die Petrus zijn lezers voorhoudt. Dit beeld bagatelliseert niet alleen het menselijk lijden maar moedigt christenen aan tot passiviteit – vooral vrouwen.

Corley komt tot de slotsom dat in de boodschap van Petrus Gods bevrijdende Woord niet goed – niet tot uitdrukking komt.

Persoonlijk denk ik dat zij daar gelijk in heeft wanneer Petrus in het bijzonder en de Bijbel in het algemeen niet historisch-kritisch wordt gelezen, wanneer er geen hermeneutisch onderscheid wordt gemaakt

tussen de letterlijke tekst en de betekenis van de woorden, wanneer niet in ogenschouw wordt genomen dat de tijd waarin een tekst geschreven is een andere is dan de tijd waarin een tekst gelezen wordt – met de gevolgen van dat tijdsverschil.

Daarom, omdat de Bijbel niet altijd zo wordt gelezen, laat ik mij door Kathleen Corley ook hiertoe aanzetten:

Er is geen, er is nooit een rechtvaardiging – en al helemaal geen christelijke – voor enige vorm van geweld, hoe schijnbaar onbeduidend ook, tussen twee mensen, binnen een relatie, in een gezin. En ook niet voor enige vorm van misbruik. En ook niet voor een verhouding tussen mensen waarbij de een van of voor de ander

de mindere of de onderdanige is, waar de een zich moet onderwerpen aan de ander, waar de een in de verhouding als slaaf zich tot de ander

moet verhouden.

Niemand hoeft zich te laten vernederen, zich te laten misbruiken of zich te laten mishandelen. Er bestaat daarvoor geen enkele rechtvaardiging, vandaag de dag ook niet op basis van Bijbel of G’d.

Daarentegen is elk protest, elke verzet tegen vernedering, misbruik of mishandeling geoorloofd en gerechtvaardigd.

Laat niemand zich vandaag de dag laten overtuigen, laat niemand zich laten aanpraten dat vernedering of geweld aanvaard moet worden.

Niemand hoeft zich bij mishandeling neer te leggen. Iedereen mag opstaan en weglopen, voor eens of voorgoed.

Zoek hulp bij huiselijk geweld – ook als je huiselijk geweld vermoedt.


3.


Tot slot.

Persoonlijk bekruipt mij bijna altijd een zekere weerstand wanneer vandaag met een zekere zelfgenoegzaamheid – wat dikwijls getuigt van een gebrek aan zelfkennis – een oordeel wordt geveld over overtuigingen of handelingen die in het verleden werden gehuldigd of verricht.

Niet dat die oordelen over het verleden onjuist of onterecht zijn. Maar dikwijls bekruipt mij de gedachte dat oordelen over hetgeen

waar anderen in het verleden zich schuldig aan hebben gemaakt te gemakkelijk is.

Ik wil – ondanks de complexiteit, die ik niet wil ontkennen – dit illustreren.

Terecht stond eergisteren ons land bol van bevrijdingsfestivals. Terecht hebben wij verzetsmensen geëerd, mensen die met gevaar voor eigen leven vluchtelingen onderdak boden.

Maar eergisteren verdronken er ook weer vluchtelingen op de Middellandse zee. En deden we in ons land, deed namens ons de Europese Unie er alles aan om te voorkomen dat vluchtelingen bij ons onderdak kunnen vinden.

Terecht worden er excuses aangeboden voor het handelen in het verleden dat mensen tot slaaf maakten, die onder dat handelen hebben geleden, aan hun dochters en zonen, en al hun nazaten tot in het hier en nu.

Maar vandaag leven 50 miljoen mensen nog steeds in moderne slavernij. Dat is meer dan ooit in de wereldgeschiedenis. In 22 miljoen gevallen gaat het om een gedwongen huwelijk. 1 op de 4 mensen in slavernij is kind.

Het is goed en heelzaam, denk ik, dat mensen vandaag excuses maken

voor overtuigingen en daden van andere mensen in het verleden – mits het de mensen van vandaag er niet van weerhoudt zich af te vragen voor welke overtuigingen en daden van hen, van ons, mensen in de toekomst excuses moeten maken.

Als vandaag onder ons, de Jezus’ werkgemeenschap, niet meer de oproep klinkt tot invoegen en inschikkelijkheid, tot onderwerping en passiviteit, wat valt er dan wel te zeggen?

Veel – onder meer dit: doe geen kwaad en doe goed.

Bijvoorbeeld, door zoveel als mogelijk slaafvrije producten te kopen.

Door als geloofsgemeenschap en als gelovige niet te beleggen, geen hypotheek of verzekeringen af te sluiten bij banken die winsten maken ten koste van slaven of genderongelijkheid.

Door als geloofsgemeenschap en als gelovige zo veel als mogelijk eerlijke kleding te kopen, kleding die niet door slaven is gemaakt.

Door als geloofsgemeenschap en als gelovige zo veel als mogelijk eerlijke voedselproducten te kopen, fairtrade – niet alleen koffie

maar ook thee, wijn, sinaasappelsap, chocolade, suiker en suikerklontjes, bananen, noten, bloemen, rijst, pindakaas en nog zoveel meer – waaronder ook fairtrade koekjes!

Als wij willen laten zien dat leven anders kan, dan kan dat door de liefde die in de christelijke gemeente heerst, voor elkaar maar ook voor alle andere mensen – bijvoorbeeld door ons geld eerlijk te besteden.


Ik besluit met deze woorden, grotendeels ontleend aan Hans Bouma [tussen haken is originele tekst].


God laat ons volop leven,

wij komen aan het licht,

God [Hij] heelt wat heilloos is.

Zij [Hij] is een God van vrede.

Wij mogen vrolijk vieren

een onbedreigd bestaan,

God heeft tenietgedaan

de afstand die wij schiepen.

God roept ons tot de orde

van haar [zijn] barmhartigheid,

wie eenmaal is bevrijd

zal vredestichter worden.

Geraakt door Gods genade

doet zij [hij] gerechtigheid,

wetend dat wereldwijd

het goede wint van ’t kwade.


Amen.

bottom of page