top of page

1 Petrus 2,11-25

Gemeente van Jezus Christus,

vrienden van G’d,


Toen ik las dat het oecumenisch leesrooster voor de tijd na Pasen als alternatief leesspoor de Petrusbrief voorstelde, vond ik dat een goed plan.


Want, maar misschien ligt dat bij jullie anders, de inhoud van die brief stond mij niet meer zo helder voor de geest. En het is toch leuk en leerzaam, zo meen ik toch, om je zo nu en dan weer op iets nieuwigs te storten.

Zonder er verder bij na te denken begeef ik mij sinds Pasen op dat Petruspad en ongevraagd neem ik jullie daarop mee – ook vandaag.


Even heb ik gisteren met de gedachte gespeeld om nu alleen iets over Johannes 10 te zeggen – over Nehemia desnoods – in de stille hoop dat niemand van jullie m’n toezegging om het over Petrusbrief te hebben zou herinneren.

Maar dat vond ik toch een beetje lafjes.


Dus: 1 Petrus 2, wat kunnen we ermee?

Want – die Petrus’ woorden roepen op het eerste gehoor weerstand op.

Vooral die sfeer van berusting, die oproep tot onderwerping, dat onderdanige werkt als vanzelf irritatie.

Wat mij hierbij allereerst heeft geholpen, is het besef dat Petrus deze brief niet heeft geschreven om bij zijn lezers het bloed onder de nagels vandaan te halen maar om hen te bemoedigen.

Dus, zo bedenk ik me maar, als die bemoedigende uitwerking mij ontgaat, dan ontgaat mij nog iets anders.


Nu vermoed ik dat ik allereerst iets over het hoofd zie doordat tussen de eerste lezers en ons een gat gaapt van een kleine tweeduizend jaar.

Alleen al het gegeven dat de gemeente aan wie Petrus die brief schrijft grotendeels uit slaven bestond, maakt een wereld van verschil in vergelijking met onze wereld – dat wil zeggen, met ons zoals wij hier en nu zitten.


De machteloosheid van slaven destijds – ik geloof niet dat wij ons vandaag daar iets bij voor kunnen stellen. Slaven hadden kortgezegd geen enkel recht.

Elke suggestie van verzet, opstand, werkweigering of zoiets hedendaags als staken leidde probleem- en moeiteloos tot de doodstraf.

In deze historische context kan ik de oproep aan die slaven begrijpen

om het gezag van hun meesters te erkennen, dat zij zich moeten voegen in het geldende systeem want er zit niets anders op: elke andere oproep zou hun dood tot gevolg hebben.

Wie vandaag echter een oproep tot onderwerping nog steeds in stand wil houden terwijl die context radicaal voor de meeste mensen tegenwoordig veranderd is, ontgaat naar mijn mening waar het Petrus om te doen is.


Ik zou dat vandaag zo willen verwoorden dat Petrus zijn eerste lezers paradoxaal aanspreekt als ‘vrije slaven’.

Dat wil zeggen, zij zijn noodzakelijk in het huis van hun meester gebonden maar in het huis van G’d, de christelijke gemeente, zijn zij vrij – vrij zoals alle anderen, vrij zoals iedereen.

In een tijd dat een slaaf amper meer waarde had dan een dier, kunnen wij ons ook moeilijk voorstellen hoe revolutionair en bevrijdend dit in de eerste eeuw moet zijn geweest.


Petrus beschrijft nog iets anders met de nodige voorzichtigheid.

Een machthebber kan zich soms gedragen alsof hij god is. Verschillende romeinse keizers lieten zich als god vereren.

En daar trekt Petrus een subtiele maar levensgevaarlijke grens. Keizers en meesters mogen een zekere hoogste eer toekomen maar alleen G’d wordt als god erkend en als god vereerd.

Levensgevaarlijk – want daarmee plaatsen christenen zich buiten het maatschappelijk aanvaarde en gewaarde spel – en schitterden ze bijvoorbeeld in afwezigheid bij de parade en de taptoe die de keizer goddelijke eer moesten bewijzen.


Ze doen anders dan anderen.

Ze passen zich niet aan de meerderheid.

Ze assimileren niet, ze liggen dwars.

Ze zijn vreemd, – vreemdelingen.

Ze zijn anders door hun bekering – dat wil zeggen door hun toewending naar G’d – en dat betekent dat ze in al hun doen en laten rekening houden met G’d.


Met als gevolg dat ze zich distantiëren, dat ze afstand doen van alles wat ze voorheen normaal vonden, alles wat samengevat wordt onder ‘begeerten’.


Wat zijn dat, ‘begeerten’?

Begeerte is alles wat ten koste gaat van je vrijheid, alles wat de vrijheid te niet doet.

Of, anders gezegd, begeerten zijn alle vormen van verslaving, alles wat je tot slaaf maakt.

Rekening houden met G’d is niets anders dat je leeft als vrij mens en dat je als vrij mens – dus niet als slaaf – rekening houdt met G’d.


Wat Petrus niet schrijft, maar wat door de eeuwen dikwijls wel is geloofd, is dat rekening houden met G’d zou betekenen dat gelovigen zich aan de maatschappij en de wereld dienen te onttrekken.

Maar Petrus schrijft zijn lezers niet ‘onttrek je aan de wereld’, ‘trek je terug op je wierde’, ‘vlucht je naar binnen en bouw muren om het huis van de gemeente’, ‘keer naar binnen, in de veilige besloten van de eigen geloofsgemeenschap’.


Hij schrijft daarentegen: “leef midden in de wereld een goed leven”.

Met andere woorden: voeg je in de maatschappij en leef daar rekening houdend met G’d.

Dat komt dus hierop neer, dat ze gewoon mee moeten doen voor zover dat mogelijk is en ze moeten zich ook distantiëren voor zover dat nodig is.


Waar het Petrus om gaat, is dat zijn lezers anders-zijn midden in de wereld.

Petrus weet dat dat anders-zijn een prijs heeft.

Niet met alles mee willen doen, niet altijd erbij willen horen: omdat dat ten koste gaat van verhouding met G’d, omdat dat dus ten koste gaat van je vrijheid.

Het kan leiden tot roddels en kwaadsprekerij. Het kan leiden tot uitsluiting en discriminatie – of erger.

Petrus weet dat óók, want hij rekent erop dat het lijden zal blijven, ook als zijn lezers zich zoveel mogelijk aanpassen, zich voegen in de gebruiken die er nu eenmaal zijn.

Desondanks schrijft hij dus niet: vlucht, trek je terug, maar ‘leef midden in de wereld een goed leven’.

Hoe?


Door Jezus niet zozeer na te praten maar vooral na te doen.

Door, ook al word je uitgelachen, anderen niet uit te lachen.

Door, ook al word je veracht, anderen niet te verachten.

Door, ook al word je iets aangedaan, anderen niet iets aan te doen.

Door, ook al word je veroordeeld, anderen niet te veroordelen.

Door kwaad met goed te vergelden.

Dus door iedereen – niet alleen koning, keizer, admiraal – door iedereen hoog te achten.

Dus door je naasten lief te hebben.

Dus door rekening te houden met G’d.


Allee, of Petrus dit alles zo bedoeld heeft te zeggen, weet ik niet, maar het is hetgeen ik in zijn woorden heb gehoord.


Vandaag wil ik besluiten door twee vragen aan de kapstok te hangen.


Christenen zijn vrije mensen. Vrijheid wordt bedreigd door zogenoemde begeerten. Hoe zou je jouw vrijheid kunnen vergroten of beschermen?


Als geloven omschreven kan worden als rekening houden met G’d, kun je dan een nieuwe of vernieuwde manier bedenken om rekening te houden met G’d. Iets wat je kunt doen, concreet, praktisch… met iemand anders… in de komende week.


Amen.

bottom of page